2. Inkomen van Nederland
Het bruto nationaal inkomen (bni) is het totaal van de door ingezeten institutionele eenheden ontvangen primaire inkomens. Het primaire inkomen is de beloning voor het beschikbaar stellen van arbeid en kapitaal. Hierbij kan gedacht worden aan bijvoorbeeld lonen, dividenden en rente. Het bni is gelijk aan het bruto binnenlands product (bbp) plus het saldo van primaire inkomens verdiend in en betaald aan het buitenland. Het bni is een belangrijke indicator voor de omvang van de economie en een belangrijke maatstaf voor de Europese Unie (EU) om de afdrachten van de lidstaten aan de EU te bepalen. Ongeveer 60 tot 70 procent van de begroting van de EU komt voort uit afdrachten die gebaseerd zijn op het bni.
In 2024 steeg het bni met 5,6 procent ten opzichte van een jaar eerder. De stijging was iets kleiner dan in 2023, toen het bni groeide met 8,1 procent. Het bni was met 1 118 miljard euro kleiner dan het bbp, dat 1 134 miljard euro bedroeg. Het inkomen dat niet-ingezetenen verdienden in Nederland was dus hoger dan het inkomen dat Nederlands ingezetenen in het buitenland verdienden. Het bbp groeide in 2024 met 6,2 procent.
Jaar | Bbp (% verandering t.o.v. een jaar eerder) | Bni (% verandering t.o.v. een jaar eerder) |
---|---|---|
2015 | 2,0 | 1,6 |
2016 | 3,0 | 1,5 |
2017 | 4,3 | 5,5 |
2018 | 4,8 | 6,1 |
2019 | 5,4 | 3,7 |
2020 | -1,6 | -2,6 |
2021 | 9,2 | 14,1 |
2022 | 11,5 | 8,5 |
2023 | 7,4 | 8,1 |
2024 | 6,2 | 5,6 |
Het bni wordt via al dan niet verplichte inkomensoverdrachten, zoals belastingen, sociale premies en sociale uitkeringen, herverdeeld door de overheid. Elke sector houdt zo een inkomen over dat beschikbaar is voor consumptie, besparingen of investeringen. Doordat er ook herverdelingen zijn met huishoudens en bedrijven in het buitenland heeft het totale (nationaal) beschikbaar inkomen een iets andere ontwikkeling dan het bruto nationaal inkomen.
Het beschikbaar inkomen van Nederland groeide in 2024 met 5,3 procent, waarmee de groei van het beschikbaar inkomen iets lager uitkwam dan de groei van het bni. Het beschikbaar inkomen van de huishoudens steeg met 30 miljard euro, een toename van 5,7 procent. Dit is vooral toe te schrijven aan de gestegen lonen. Het beschikbaar inkomen van de overheid nam toe met 7,6 procent, en de niet-financiële vennootschappen hadden 8,2 procent meer te besteden dan in 2023. Alleen voor de financiële instellingen kromp het beschikbaar inkomen.
Jaar | Huishoudens (incl. IZWh's) (mld euro) | Overheid (mld euro) | Niet-financiele vennootschappen (mld euro) | Financiele instellingen (mld euro) |
---|---|---|---|---|
2015 | 342,2 | 185,1 | 105,5 | 46,8 |
2016 | 355,2 | 201,9 | 95,6 | 41,9 |
2017 | 364,5 | 213,9 | 114,6 | 38,2 |
2018 | 384,5 | 226,1 | 115,4 | 48,9 |
2019 | 404,6 | 243,3 | 113,4 | 42,4 |
2020 | 420,8 | 209,6 | 113,9 | 33,9 |
2021 | 446,7 | 238,3 | 155,4 | 53,4 |
2022 | 483,6 | 277,0 | 139,1 | 72,4 |
2023 | 522,9 | 296,9 | 163,1 | 70,5 |
2024 | 552,9 | 319,3 | 176,4 | 60,8 |
Het beschikbaar inkomen wordt gebruikt voor consumptie, investeringen en besparingen. Wat er na deze activiteiten overblijft binnen een sector is het vorderingensaldo, het totaal van alle inkomsten minus de uitgaven. Voor de gehele Nederlandse economie is dit saldo in 2024 met 6,3 procent gestegen tot bijna 109 miljard euro.
Het vorderingensaldo van de huishoudens steeg met bijna 13 miljard euro. Er werd in 2024 ten opzichte van voorgaande jaren relatief meer gespaard, waardoor het vorderingensaldo toenam. Ook de niet-financiële vennootschappen hielden meer geld over, hier nam het vorderingensaldo toe met ruim 14 miljard euro. De brutowinst steeg namelijk flink, maar deze stijging werd nauwelijks gebruikt om extra te investeren. Omdat bij de financiële instellingen de uitgaven stegen en de totale inkomsten gelijk bleven, daalde het vorderingensaldo met bijna 12 miljard euro.
Het vorderingensaldo van de overheid wordt ook wel het overheidstekort of -overschot genoemd. Dit jaar was het overheidstekort 10,1 miljard euro (CBS, 2025a). Dit is 0,9 procent van het bbp. De uitgaven van de overheid liepen meer op dan de inkomsten, wat grotendeels toe te schrijven is aan de gestegen prijzen. Deze werkten onder andere door in de lonen van ambtenaren en de uitkeringen die de overheid verstrekt.
Jaar | Niet-financiele vennootschappen (mld euro) | Financiele instellingen (mld euro) | Overheid (mld euro) | Huishoudens (incl. IZWh's) (mld euro) |
---|---|---|---|---|
2015 | -6,2 | 18,1 | -12,4 | 15,1 |
2016 | 20,6 | 12,2 | 1,6 | 17,4 |
2017 | 35,6 | 8,7 | 9,9 | 4,7 |
2018 | 25,3 | 19,3 | 11,6 | 4,8 |
2019 | 20,6 | 6,7 | 14,8 | 12,6 |
2020 | 32,8 | 3,4 | -29,5 | 39,4 |
2021 | 54,9 | 29,3 | -19,6 | 27,7 |
2022 | 128,2 | 40,8 | 0,1 | 3,7 |
2023 | 61,9 | 36,0 | -3,8 | 8,7 |
2024 | 76,1 | 24,2 | -10,1 | 21,5 |